Professionaliteit bij toetsontwikkeling in het HBO (deel 3) de examencommissie

01/11/2013

In twee vorige bloggen heb ik gesproken over de rol van de docent (zie blog)  en de onderwijskundig leider (zie blog) binnen de kennisinfrastructuur van duurzame kwaliteitsborging van toetsing en eindniveau. In deel 3 ga ik uitgebreid in op de, in mijn ogen belangrijkste, derde partij: De examencommissie.

 

De examencommissie. Tactvolle, organisatiesensitieve waakhond op seniorniveau

De examencommissie, is een belangrijke speler, die als onafhankelijk orgaan verantwoordelijk is voor de borging van de toetskwaliteit. De examencommissie moet kunnen garanderen dat elke student die zijn getuigschrift ontvangt, alle eindkwalificaties op eindniveau beheerst. Dat betekent dat het totaal aan toetsen de beheersing van alle eindkwalificaties op eindniveau, aantoont. Om goed te kunnen meten of het eindniveau bereikt wordt, moet de opleiding een scherpe visie hebben op dit niveau, deze visie vervolgens operationaliseren naar beoordelingscriteria en er voor zorgen dat er binnen de opleiding overeenstemming over de interpretatie en toepassing van deze criteria bestaat. De examencommissie speelt in dit proces als ‘wakend oog’ een sleutelfunctie. Zij bewaakt of de visie van de opleiding voldoende scherp is om een beoordelingskader te kunnen bouwen, zij bepaalt of het beoordelingskader voldoende concreet is om er mee te kunnen werken en zij bewaakt of de examinatoren op de juiste wijze met dit kader (kunnen) omgaan.

De examencommissie moet controleren of er altijd toetskwaliteit geleverd wordt en adviseert het management over te nemen maatregelen. Daarnaast wijst zij zelf op basis van een profiel examinatoren aan en bewaakt zij of de geleverde kwaliteit van de examinatoren aan de maat is. Indien deze kwaliteit niet gehaald wordt, adviseert de examencommissie de lijn over de te nemen maatregelen. Uiteindelijk is het aan de examencommissie om de bevoegdheid van disfunctionerende examinatoren af te nemen.

In een duurzame toetsorganisatie zitten voldoende checks and balances ingebouwd die de examencommissie kunnen ondersteunen bij het vormgeven aan hun verantwoordelijkheid. Potentiële risico’s worden hierdoor snel gesignaleerd door de examencommissie. Voorbeelden van checks van examencommissies zijn het (laten) uitvoeren van steekproefsgewijze controles, het bijwonen van belangrijke examens (waaronder het afstuderen en de stage), het (laten) analyseren van te grote verschillen in beoordeling tussen beoordelaars en het zorgdragen dat er een klachtenregistratiesysteem rond toetsing is ingericht. Door het systeem van checks and balances wordt de toetskwaliteit steeds minder afhankelijk van individuen. Op deze manier ontstaat een duurzaam borgingssysteem waarbij de examencommissie steeds minder hoeft te controleren omdat er in de lijn voldoende wordt geborgd dat de toetsing altijd van de gewenste, in toetsbeleid vastgelegde, kwaliteit is.

De examencommissie spreekt docenten aan op de geleverde toetskwaliteit (hetzij direct, hetzij via de lijn). Dit aanspreken doet zij via de lijn op basis van vooraf duidelijk geformuleerde en gecommuniceerde kwaliteitseisen. De kwaliteitseisen zijn bij iedereen bekend. Ook is duidelijk dat de examencommissie niet alleen het recht, maar ook de plicht heeft, docenten hierop consequent aan te laten spreken. Dit doet zij net zo lang tot de gewenste kwaliteit geleverd is, bij voorkeur via de lijn.

De examencommissie en het management zijn, ieder vanuit een eigen rol, verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. De examencommissie is verantwoordelijk voor de borging van de toetskwaliteit en bewaakt de toetskwaliteit en het eindniveau via het systeem van toetsing. Het management is verantwoordelijk voor het leveren van de gewenste toetskwaliteit en faciliteert, stuurt en monitort de toetskwaliteit.

Examencommissie en management hebben dus zeer veel met elkaar te maken. Een beslissing van de een, heeft verstrekkende gevolgen voor de ander. Het is van essentieel belang dat deze twee partijen beseffen dat zij zich in een wederkerige afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van elkaar bevinden en hier ook naar handelen. Alleen als zij samen, zij het ieder vanuit een duidelijke eigenstandige rol en verantwoordelijkheid optrekken kan duurzame kwaliteitsborging ontstaan. Wij komen hier later, wanneer wij het begrip comakership uitwerken, op terug.

Omdat management en examencommissie zoveel met elkaar te maken hebben, is het van essentieel belang dat zij formeel en regelmatig met elkaar overleggen. Hierbij maken zij ook afspraken, volgen deze afspraken en sturen, indien de gewenste effecten uitblijven, bij.

Om haar rol als bewaker van de toetskwaliteit en het eindniveau goed te kunnen spelen, moet de examencommissie een omvangrijke set expertisegebieden beheersen. Het betreft hier expertise op onderwijskundig, juridisch, toetstechnisch, vakinhoudelijk en onderzoekstechnisch gebied. Zij kan er voor kiezen al deze expertisegebieden binnen de examencommissie onder te brengen of onderdelen te mandateren, dan wel in te huren.

Binnen de opleiding wordt de expertise van de examencommissie herkend en erkend. Voor docenten is de examencommissie dan ook de natuurlijke gespreks- en adviespartner voor alle vragen m.b.t. niveau en toetsing.

Het aanspreken van de examencommissie van collega-docenten gebeurt op inhoudelijke gronden en vanuit een niet-hiërarchische relatie. Dit betekent dat de toon van aanspreken zeer belangrijk is. Deze toon is doortastend, inhoudelijk, respectvol en uiterst tactvol. Het is niet gebaseerd op macht, maar op expertise.

Wanneer we bovenstaande verantwoordelijkheden en gedrag vertalen naar een competentieprofiel voor leden van de examencommissie, komen we tot de conclusie dat de examencommissie moet bestaan uit docenten op seniorniveau waarbij niet elk lid over al deze expertises hoeft te beschikken mits de examencommissie als geheel maar over deze expertises beschikt.  Volgens de WHW is minimaal één lid als docent werkzaam binnen de opleiding of groep van opleidingen waar de examencommissie  voor is ingesteld.

De belangrijkste competenties en expertisegebieden zijn:

  • vakinhoudelijke expertise (boven de inhoud van het curriculum staan en weten hoe dat curriculum didactisch en inhoudelijk is opgebouwd),
  • onderzoeksexpertise (weten hoe een praktijkgericht onderzoek moet worden uitgevoerd),
  • toetstechnische expertise (weten hoe een kwalitatief hoogwaardige toets- en toetsprogramma moet worden geconstrueerd),
  • juridische kennis (OER, WHW, NVAO kader).
  • persoonlijk leiderschap (samenwerken, aanspreken),
  • stressbestendigheid (omgaan met druk die zowel vanuit management als docenten wordt uitgeoefend),
  • sociaal-communicatieve vaardigheden,
  • netwerken, organiseren,
  • organisatiesensitiviteit.
  • kunnen denken en handelen in kwaliteitscycli (PDCA)

24 maart, 2017

door Onderwijs.pro