Praktijkgericht onderzoek: Naar een onderscheid tussen Universiteit en HBO, of juist niet?

11/09/2012

In het onlangs opgestelde “manifest: “de beoordeling van scripties in het hoger onderwijs” betogen Paul Delnooz en ik dat praktijkgericht onderzoek op HBO niveau moet voldoen aan vier eisen.

1. Het onderzoek moet gebaseerd zijn op empirische kennis. De student heeft kennis van de bestaande gegevens over het afstudeeronderwerp, waaronder de relevante statistieken, de relevante partijen en het van toepassing zijnde beleid.

2. Het onderzoek is gebaseerd op theoretische kennis. De student heeft kennis van de bestaande relevante theorieën en visies op dit onderwerp.

3. Deze theoretische en empirische kennis kan de student analyseren. Hij moet daarbij in staat zijn bij de gegevens vraagtekens te zetten, argumenten ten opzichte van elkaar te wegen, op zoek gaan naar zwakke punten in de redeneringen, theorieën en visies. Hij heeft hierbij een houding waarbij hij twijfelt aan en kritisch staat tegenover “waarheden”.

4. Tot slot moet hij, vanuit deze kritische analyse op een creatieve manier tot innovatieve oplossingen komen. Vanuit de zwakke punten die hij in zijn analyse in de bestaande gegevens en theorieën heeft ontdekt, gaat hij op zoek naar een nieuwe, betere visie; naar een nieuwe, betere theorie; naar een nieuwe beter bedrijfsproces; naar een nieuw beter product. Op deze manier ontstaat nieuwe kennis en kan vanuit deze nieuwe kennis de beroepspraktijk innoveren.

Vanuit deze operationalisatie van praktijkgericht onderzoek vallen zeer vele scripties, die nu nog met een voldoende worden beoordeeld, door de mand. Opleidingen zijn vaak al tevreden als studenten hun bronvermelding op orde hebben, meer dan één relevante theorie bespreken, een juiste methodologische aanpak hebben gehanteerd en op een logische en gestructureerde manier van probleemstelling tot conclusie komen.

Maar twijfelen aan elke vorm van waarheid? zorgvuldig de waarde van relevante statistische gegevens ten opzichte van andere gegevens inschatten? beargumenteerd een theorie proberen te falsificeren?  kritisch reflecteren op argumenten? creëren van nieuwe kennis of nieuwe oplossingen? Dat lijkt in de dagelijkse HBO praktijk toch vaak nog net een brug te ver.

Anders is dat bij de academische bachelors en masters. Onlangs heb ik een universitaire bacheloropleiding begeleid richting accreditatie. Ik schrok van het gemak waarmee de VBI en de opleiding over het eindniveau spraken: “dat zit sowieso wel goed.. daar hoeven we niet te veel op te letten”. Nadat ik enkele scripties gezien had, kwam ik tot de conclusie dat het eindniveau hier inderdaad geen issue is. Ook wanneer je de zware criteria van praktijkgericht onderzoek, zoals hierboven uiteengezet, gebruikt, voldoen de meeste scripties aan de kwaliteitseisen van afstudeeronderzoek.

De vraag is nu: moeten we ons als HBO hieraan willen spiegelen? Zelf heb ik een universitaire studie onderwijspsychologie gedaan. Elk blok lagen circa 3 van de 5 vakken op het gebied van methodologie, statistiek of (wetenschaps)filosofie. Na het afstuderen volgde het AiO-schap: een jaar lezen, analyseren en bouwen aan het theoretisch kader en de probleemstelling, twee jaar kwantitatief onderzoek en een jaar om het proefschrift te schrijven. Al die tijd geflankeerd door capita-selecta-cursussen rond nog meer wetenschapsfilosofie en multivariate variantie-analyses. En nadien, na de promotie, mag je dan, onder de supervisie van een hoogleraar, afstudeerders begeleiden.

Geen wonder dus dat de universiteit minder problemen met dit praktijkgerichte onderzoek heeft: het onderzoek zit immers in het DNA van alle docenten en begeleiders. Bovendien is ook de instroom heel anders. HBO’s hebben ook een emancipatorische functie. Derde generatie allochtonen en jongeren die het sociaal-economisch wat moeilijker hebben, kunnen via HAVO en later het HBO, een betere plek in de maatschappij veroveren dan hun ouders. Maar deze studenten hebben vaak van huis uit niet de kritische, zelfreflecterende attitude aangeleerd gekregen die voor onderzoek zo belangrijk is.

Door dit contrast (zowel zichtbaar bij docenten als studenten) tussen universiteit en HBO werden voor mij vragen relevant als: Moeten we als HBO inderdaad willen dat alle studenten al analyserend, falsificerend, reflecterend en argumenterend tot innovatieve oplossingen komen? En zijn we als HBO dan toch niet universiteitje aan het spelen? Moeten we misschien toch naar een onderscheid waarbij het HBO zich meer richt op het toepassen van relevante wetenschappelijke theorieën (of één relevante theorie?) op één concrete beroepssituatie? waarbij een goede implementatie op basis van evidenced based practice belangrijker is dan het genereren van nieuwe kennis die transferable is naar vele andere situaties? Of is het beter toch vast te houden aan onze eisen en gewoon één academisch niveau met elkaar afspreken? Dat laatste heeft dan wel als consequentie dat er zware deskundigheidsbevorderingstrajecten voor docenten moeten worden georganiseerd. We komen er dan niet met een tweedaagse cursus “onderzoeksvaardigheden”. Onze eerste ervaringen met deze verzwaarde deskundigheidsbevorderingstrajecten zijn positief. Het laat zien dat het mogelijk is het HBO denkniveau naar academisch niveau te tillen. Mijn eerste voorzichtige neiging is dan ook om beide (denk)niveaus wel degelijk gelijk te stellen. Met de nadruk op “voorzichtig”. Want ook wij worstelen met deze vragen.

Het doet Delnooz en mij dan ook veel plezier dat we de Universiteit Utrecht bereid hebben gevonden binnen onze cursus “scriptie en afstudeerniveau” een bijdrage te leveren aan deze discussie. Aan de hand van de verschillen tussen scripties van HBO-studenten en die van de universiteit willen we, samen met u, naar antwoorden op bovenstaande vragen zoeken. Geïnteresseerd? schrijf u dan snel in.

24 maart, 2017

door Onderwijs.pro